Ontstaan van wolken

Het ontstaan van wolken

De verdamping, voornamelijk van het uit de oceaan, zorgt ervoor dat er in de lucht wisselend grote hoeveelheden waterdamp (onzichtbare vorm van water) aanwezig zijn. Als waterdamp condenseert, ontstaan wolken of mist. Eigenlijk zijn dat de immense verzamelingen van microscopisch kleine waterdruppeltjes of ijskristalletjes.
Condensatie treedt op als lucht afkoelt, door de volgende processen:

  • Thermiek
  • Stijgende luchtbewegingen bij fronten
  • Stijgende luchtbewegingen bij bergen

Thermiek
Als de zon het aardoppervlak opwarmt, geeft de aarde die warmte weer door aan de luchtlaag direct daar boven. Warme lucht heeft een kleinere dichtheid dan koude lucht en is daarom lichter.
Deze warmere lucht begint vervolgens te stijgen. Dit proces wordt thermiek genoemd.

De stijgende lucht in een thermiekbel koelt af. Is de lucht voldoende vochtig en koelt zij voldoende af, dan condenseert de in de lucht aanwezige waterdamp, waarbij een wolk vormt.
De hoogte waarop de vorming van de wolk begint, wordt het condensatieniveau genoemd. Deze hoogte hangt af van de luchttemperatuur en de luchtvochtigheid in de thermiekbel.

Stapelwolken zijn bij uitstek de wolken die in thermiekbellen ontstaan. Zowel de hoeveelheid wolken als de verticale ontwikkeling ervan neemt toe als het overdag warmer wordt. Zodra het later in de middag en in de avond koeler wordt, zakken deze wolken langzaam weer in om uiteindelijk te verdwijnen.

 Fronten liggen op de plaatsen waar verschillende luchtmassa’s bij elkaar komen. Ze vormen de scheidslijn tussen de luchtmassa’s die wat temperatuur en luchtvochtigheid betreft van elkaar verschillen.
Omdat deze luchtmassa’s niet mengen, duikt de koudere, zwaardere lucht bij fronten onder de warmere, lichtere lucht. De warmere lucht stijgt daarbij op, koelt af en raakt in condensatie.
Hierbij ontstaan de wolken en de neerslag die bij fronten zo gebruikelijk zijn.

De manieren waarop wolken hun naam krijgen, is gebaseerd op een systeem dat voor het eerst in het jaar 1803 werd gebruikt. Het houdt ondermeer hoe wolken er uitzien en op welke hoogte ze hangen. Vier Latijnse woorden vormen de basis van het systeem.

  • Cirrus vezelig, lijkend op haar
  • Cumulus – een hoop of een stapel
  • Stratus – een horizontaal kleed of horizontale laag
  • Nimbus – regen brengend

 Veel voorkomende wolken krijgen hun naam door een combinatie van deze woorden te gebruiken.
Wolken die op middelbare hoogte hangen (tussen 2000 en 6000 meter) hebben als voorvoegsel ‘alto’.
Voorbeelden van wolken typen en hun namen zijn nimbostratus, altocumulus en cirrus.